Onder drie oude eikenbomen zie ik vier jonge paarden rollen in bruin stuifzand. De zon beschijnt dit stoffige schouwspel vanuit een open plek in grote witte wolken, waaruit ondertussen een heel licht regentje neerdaalt. In de verte ontstaat een regenboog. Ik moet denken aan die keer dat ik in Praag was. Daar had ik een gedicht gelezen over vier wilde paarden. Ik weet nog dat ik het prachtig vond en het me daar deed denken aan de plek waar ik nu rijd. Er zitten jaren en jaren tussen.
Ik rij rustig verder en zie glooiende stoppelvelden, eindeloze rijen druiven en velden vol uitgebloeide zonnebloemen die allemaal hun zware, zwarte kop laten hangen. Tournesol, zeggen de Fransen tegen een zonnebloem. Als die bloemen nog fris en goudgeel zijn draaien ze zich de kop zo mooi met de zon mee. Tournesol letterlijk vertaald is: draai naar de zon.
Doet me denken aan Gioachino Antonio Rossini, de beroemde Italiaanse componist die na het schrijven van vele grote opera’s, cantates en instrumentale werken de ganzenveer erbij neerlegde om vervolgens in alle rust zijn dagen en zijn maag te vullen met gastronomisch eten. Zo kwam hij in Parijs terecht in een restaurant waar, de ook toen al legendarische, Escoffier chef-kok was. Die maakte voor Rossini het volgende klaar: een rosé gebakken runderfilet op een grote crouton die gedrenkt was in de jus van de biefstuk. Daarop een stuk ganzenlever, gebakken in boter, daar bovenop geschaafde truffel en dat alles besprenkeld met goede madeira. Het verhaal gaat dat Escoffier tegen een van zijn kelners heeft gezegd: ‘Dit is een overvloedig gerecht, bijna gênant, breng maar naar Rossini, maar met je rug naar de andere gasten.’ De rug toekeren in het Frans: tourner les dos. Zo is de naam tournedos ontstaan.
Rossini ging na jaren uitgebreid eten en drinken wel weer componeren. Maar nu alleen religieuze werken. Hij maakte toen zijn, wat mij betreft mooiste werk; de petite messe solennelle, waarvan het Kyrie je soms dagen door de kop kan blijven spoken.
Kyrie Eleison. Heer, heb medelijden met mij. Lord have mercy.
Hardop schreeuw ik in de auto: „Lord have mercy”, zoals ik mijn vrienden uit Louisiana zo vaak heb horen schreeuwen of zuchten. Ik moet denken aan die keer dat we terugkwamen van een optreden en de Amerikaanse drummer, een Afro-American uit ‘the hood’ die alles al meegemaakt had, gebeld werd door zijn boze vrouw vanuit Baton Rouge, de hoofdstad van Louisiana. Wij zaten mooi feest te vieren in de bandbus, moest hij opeens zijn kwaaie vrouw geruststellen. We hoorden ondanks het geluid van acht ronkende cilinders zijn vrouw schelden en tieren door de telefoon.
We reden over de Ericasebrug. Hij draaide het raam open en smeet zijn telefoon in het kanaal. „Lord have mercy”, joelde hij, greep naar de Jack Daniels, nam een paar teugen en riep als een kruisvaarder met Jeruzalem in zicht: „let’s go to the Barsebeer.” Hij bedoelde De Brasserie. Zelden zo gelachen als die nacht.
Ik glimlach met een natte rechterooghoek, rij over een mooie rivier en probeer uit te rekenen hoe lang het nog rijden is naar huis.
Dagblad van het Noorden, 7 september 2019