We stonden elke morgen op de hoek van de fietsenstalling. Wachten tot de bel zou gaan. Vier jongens die net naar school gefietst waren.
We hadden het over wat we de vorige avond gedaan hadden, over wat we de vorige dag gegeten hadden en wat er op de televisie was geweest. Stamppot wortels en Rambo. Soms ging het over brommers. Soms over wat voor auto we later zouden willen rijden. En altijd stonden we erbij te roken. Shag. Diepe halen. Als volwassenen.
In de eerste pauze stonden we er weer. Er kwam ook niet snel iemand anders bij staan. Geen gedoe met meiden ook. Die zaten niet op deze school. Ja, een paar misschien. Maar die zag je niet. Hier werd je timmerman of schilder. Hier kon je leren voor automonteur of elektricien. En op de bovenste etage van het grote schoolgebouw kon je leren voor bakker, kok of kelner. Daarvoor zaten wij op deze school. Niet omdat het een grote droom was geweest om kok te worden. Meer dat andere scholen niet gewerkt hadden voor ons. En toen waren we hier terechtgekomen. We waren op de hoek van het fietsenhok gaan staan. Elke schooldag weer. Vier jongens uit verschillende dorpen, met verschillende achtergronden. Grootste gezamenlijke interesse: elkaar aan het lachen maken. En dan vooral in de klas als het stil moest zijn. Rare geluiden maken als een leraar net even iets op het bord schreef. Of gewoon een dikke bek hebben tegen een leraar die we niet mochten. Zelden zo gelachen als die ene keer. Een van die jongens die in het zuiverste Twaide Monds tegen een leraar begon te foeteren dat die eens een keer normaal moest doen met zijn domme bossie haar. Miejong. Tegen een leraar. Keihard.
Ik mocht mij ook gaan melden, omdat ik niet kon stoppen met keihard lachen. En dan in de grote pauze daar weer heel hard om lachen bij het fietsenhok. We aten onze boterhammen. We rookten nog wat shagjes. We droomden over later. Een van de jongens wilde misschien wel kok worden op een groot schip. De wereld zien. Overal van boord gaan om vers spul te kopen. Warme landen. Niet dat vieze grijze waar wij de helft van de tijd in staan te klooien. Ja, hij zag het helemaal zitten. Die andere jongen wilde graag een gezin beginnen. Ik weet nog dat we hem daar dagen mee geplaagd hebben. Wie wil er nou een gezin beginnen? Hij had nog niet eens verkering.
Ik wel. Ik had verkering en speelde in een band. Op een dag had ik geen verkering meer en een week later ook geen band meer. Toen ben ik in mijn eentje muziek gaan maken. De vierde van ons wilde wel bakker worden. Maar dan wel banketbakker. Als broodbakker moet je te vroeg opstaan, dacht hij.
We hebben ons diploma gehaald en tegen elkaar gezegd dat we altijd vrienden zouden blijven.
Een mooi voornemen. Ik geloof dat we elkaar nooit meer gezien hebben. Geeft niks. Achteraf bekeken: al die uren bij het fietsenhok, dat was onze tijd.
Dagblad van het Noorden, 11 januari 2020