Hij is er helemaal klaar mee. Ik zeg nog: „Nou nou nou.” Maar niks kan hem nog tegenhouden. Hij gaat ervandoor.
Waar hij dan voor op de loop is, vraag ik nog bij de deur. Hij zucht. „Het weer en hoe de mensen doen en altijd dat gezeur, hoe asociaal ze rijden hier en alles is zo duur! En de wetten in dit land en hoe je wordt genaaid. En dan hebben we het nog niet eens over Ter Apel gehad. Ooit stond Ter Apel voor iets moois. Dat mooie klooster daar tussen de hoge bomen. Binnen ketst de eeuwigheid tussen de oude stenen en de houten banken. En dan dat mooie hotel ernaast. Het heden in een andere tijd. Als je er bent word, je warm vanbinnen. Als je er niet bent kun je eraan denken hoe fijn het er is en dat je er gauw weer eens heen wilt. Maar tegenwoordig denk je bij Ter Apel alleen nog maar aan al die ellende.”
Ik vraag hem of hij echt om dat soort dingen weg wil. Gaat het echt om de verdubbeling van de N34? Gaat het echt om de windmolens die overal zullen komen te staan? Gaat het hem echt om hoe ons geliefde landschap steeds verder verknooid wordt door ‘vermarkting van het merk Drenthe’ en meer van dat soort infantiele ijdeltuiterij van mooipraters met brede knopen in de stropdas?
We weten allebei dat het niet het enige is. Hij kan dus ook gewoon niet zo goed tegen het weer hier. Van september tot april een lange regenbui, hij kan er niet tegen. „Als het nou nog eens een keer fatsoenlijk winter zou worden, dan heb je wat”, hoor ik ‘m vaak zeggen.
Ik vertel hem dat het in Frankrijk ook niet altijd feest is. Dat je daar dan ook zit met dingen waarmee je hier ook zit.
Hij heeft zijn witte busje al te koop staan. Hij lijkt serieus. Liet mij al een foto zien van een inderdaad heel erg mooi stenen huis op het platteland. Hoeft niet eens veel aan te gebeuren. Groot weiland erbij waar in de zomer mensen hun caravan neer kunnen zetten. Hij wil er niet te veel werk van hebben. Anders heb je dat weer. En voor de rest wil hij eindelijk zijn boek afmaken. Hij is al jaren bezig met een boek over hoe de hunebedbouwers bezoek kregen van mannen in zilveren pakken. Geen verzonnen verhaal over ufo’s. Nee, het is echt gebeurd. Je kunt het zien aan hoe de hunebedden geplaatst zijn. De richting ten opzichte van bepaalde sterrenbeelden.
Ik heb het verhaal al vaak gehoord. Hij is ervan overtuigd dat het opgeschreven moet worden.
Maar hij moet eerst nog even de verbouwing van zijn huis in Klazienaveen afmaken. Dat moet allemaal naast zijn werk. En zijn vrouw wil eigenlijk helemaal niet naar Frankrijk. En de kinderen hebben net verkering en alles. Die willen al helemaal niet weg.
Hij kijkt me aan, lacht hardop, vloekt een keer hartgrondig, klokt z’n laatste slokje koffie naar binnen en stapt in zijn witte busje. „Jo.”
Dagblad van het Noorden, 1 februari 2020