Met m’n wegwerphandschoentjes al aan rij ik naar de winkel. Je moet toch boodschappen halen af en toe. Ik ga de laatste tijd naar een supermarkt waar veel ruimte is. Je kunt er makkelijk afstand houden. Ik doe dat graag.
Zou ook best graag een mondkapje voor doen. Niet alleen om mijn eigen angst voor het virus binnen de perken te houden, maar ook om anderen niet aan te steken, mocht ik het hebben. Ik heb het niet. Alhoewel, je kunt het ook hebben zonder het te merken, zeggen ze. We weten het allemaal niet. Kan ook weer op de grote bult met vraagtekens in het hoofd. Een ander aansteken: je wilt het niet op je geweten hebben.
Als ik de parkeerplaats oprijd zie ik een jongen op een bankje zitten. Hij staart voor zich uit. Hij zit diep in een winterjas gedoken. Gitzwart, stijl haar. Bruin gezicht. Naast hem twee rolkoffers. Een grote en een kleintje. Twee wandelende dames lopen er in een boog omheen. Ik zit er even vanuit mijn inmiddels geparkeerde auto naar te kijken.
Wat is er met die jongen? Is hij een uitgeprocedeerde asielzoeker die op de straat is terechtgekomen? Of is hij juist een nieuwe asielzoeker die op de trein naar Emmen is gezet om daar de bus te nemen naar Ter Apel, maar bij station Nieuw-Amsterdam heeft gedacht: dat klinkt goed, Amsterdam, hier ga ik eruit? En dat hij toen is gaan lopen maar geen wereldstad aantrof, maar een lang winkeldorp in een voormalige veenkolonie? Zou kunnen.
Kan natuurlijk ook zo zijn dat hij hier gewoon vandaan komt en op het bankje zit te wachten tot een van zijn vrienden hem op komt pikken omdat ze op vakantie gaan. Oh nee. Dat kan niet. Niemand kan op vakantie. Niet eens op reis. En hoe zit het nou, kunnen we nog naar Duitsland? Heb wel verhalen gehoord dat mensen die gingen tanken in Duitsland, teruggestuurd werden.
Oh ja, dat kan natuurlijk ook. Dat die jongen uit Duitsland is komen lopen. Dat hoor je ook weleens. Asielzoekers in Duitsland die dan naar Nederland willen en dan hier ergens de grens over wandelen. Ja, je weet het niet. De jongen zit daar maar. Ik ga boodschappen doen. Dat weet ik wel.
In de winkel krijg ik een winkelwagentje aangeboden waarvan het handvat zojuist is schoongepoetst. Ze doen er wel van alles aan. Het is rustig in de winkel. Alles is er. Eieren moet ik sowieso hebben, die zijn op zo na Pasen. Ik leg mijn gebruikelijke boodschappen in de winkelwagen. Opeens hoor ik iemand bij de melk en de kwark ontzettend hoesten. Je gaat toch kijken wie daar zo hoest. Andere mensen kijken ook. Ik besluit geen melk te kopen.
Ik reken af en ga terug naar de auto. De jongen zit nog steeds op het bankje. Zal ik vragen wat er is? En dan? Stel: hij is dakloos. Zou je zo’n jongen een dak boven z’n hoofd aanbieden? Vandaag de dag zeker niet. Je weet het niet. Had ik het anders wel gedaan? Ik weet het niet. Ben ik nu slecht? Weer wat vraagtekens op de groeiende vraagtekensbult.
Dagblad van het Noorden, 18 april 2020