De eerste kaars brandt nu al bijna een week. Niet de hele dag door natuurlijk. Ander haalt-ie de kerst niet eens. Al zijn het wel beste kaarsen. Ik had vier dikke, donkerrode kaarsen gekocht en die op een ronde plank al op de tafel gezet. Dit was het eerste couplet. Voor advent dus.
Vorige week zondag, tijdens het tweeduustern, heb ik de midwinterhoorn voor het eerst deze advent gepakt en ben ik achter het huis gaan staan te blazen. Het was windstil en de natuurtonen ketsten tegen de horizonnen aan en weer terug. Er was een echo bij, die pas seconden later weer bij mijn oren was. Even contact met een uitzonderlijk oergevoel. Op zo’n hoorn blazen om de boze geesten van het afgelopen jaar op de loop te jagen, leek nog nooit zo’n goed idee. Weg ermee. Het duurt al zo lang! En telkens komt er weer een andere boze geest achter een boom vandaan gekropen. „Ga weg, kwade spoken!”
Ik blies vorige week zondag een extra hoge noot. Niet makkelijk als je een jaar niet geblazen hebt. Ik heb er een met een mondstuk van hout. Geen sjiek, koperen mondstuk van een modern muziekinstrument. Nee, gewoon zoals ze het altijd al gedaan hebben. Een houten mondstuk. Je lippen barsten ervan. Een heerlijk gevoel. Een beetje pijn voor de toon. Zo hoort het!
Eenmaal weer binnen stak ik de eerste van de vier kaarsen aan. Over vier weken is het dan Kerstmis. Ik hou steeds meer van die vaste rituelen. Om aan vast te houden. Om de magie te behouden. Om niet alles kapot te relativeren. Om er wat van te maken. Wat moet je? Nu ik Sinterklaas uit mijn hoofd gezet heb, pak ik de advent wat meer aan. Het is mooi. De dagen tot kerst worden steeds donkerder, maar elke zondag komt er een brandende kaars bij. Naar het donker toe, zelf steeds meer licht maken. En uiteindelijk is het dan dus Kerstmis. Vanaf dan wordt het sowieso weer lichter.
Er komen betere tijden aan, al mogen we, vergeleken bij onze opa’s en oma’s die Kerstmis in de oorlog vierden, natuurlijk helemaal niet klagen. Hoe deden ze dat eigenlijk in de oorlog, kerst vieren? Toch eens navragen. Maar ik ken haast niemand meer die daarover zou kunnen vertellen. Wat zullen ze toen uitgekeken hebben naar betere tijden… Al konden ze toen elkaar wel even vasthouden.
Ach, het is niet te vergelijken. Je moet verdriet niet vergelijken. Wij zijn ook toe aan betere tijden. Dat alles weer kan. Er lijkt nu licht aan het eind van de tunnel. Weer dat licht! De grijze dagen van nu hebben ook iets gezelligs omdat al die lichtjes aan de huizen er dan zo mooi uitzien. Binnen die mooi versierde bomen. Bij mij staat-ie ook al. Ik heb een bonte boom. Ik koop elk jaar een paar nieuwe kerstballen als vervanging voor de ballen die zijn gevallen en gebroken als harten in vervlogen dagen. Een traantje en een glimlach. Welbeschouwd is leven best mooi op zich. Morgen gaat de tweede kaars aan.
Dagblad van het Noorden, 5 december 2020