Een paar narcissen op een vreemde plek. Zomaar langs een kanaal. Een beetje gek. Elk jaar zie ik ze weer. Zijn de bollen ooit van een karretje gehobbeld, zo de berm in? Dat ze wortel hebben geschoten en vanaf toen elk jaar opbloeien? Of heeft iemand ze gepoot. Dat er iets ergs op die plek gebeurd is. Ja, dat zal het zijn. Het is een malle bocht.
Ik luister naar een podcast waarin een archeoloog vertelt hoe het er in Engeland aan toeging na het vertrek van de Romeinen aan het einde van de vijfde eeuw na Christus. Toen de laatste Romeinse galeien verdwenen achter de horizon, was het net of de Romeinen de beschaving ook meegenomen hadden, stelt hij. De oorspronkelijke bevolking trok vanuit steden terug naar het platteland. Vrij snel waren de meeste steden compleet verlaten. Vaardigheden als pottenbakken en dergelijke hadden de oorspronkelijke bewoners blijkbaar niet overgenomen van hun Romeinse overheersers. Er worden nu nog Romeinse aardewerken potten gevonden die eerst gediend hebben als urn waarin de as van een overleden Romein werd bewaard maar later door de oorspronkelijke bewoners werden leeggegooid, afgewassen en gebruikt als kookpot. Een behoorlijk dieptepunt. Ze moesten helemaal opnieuw beginnen. Dikke duizend jaar later waren ze zelf een wereldrijk.
In Emmen zie ik een hele middenberm vol narcissen. Een mooi gezicht. Dit jaar toch een beetje anders. Ze zijn niet minder geel. Misschien geler zelfs. Ze stralen meer hoop uit dan anders. Maar hoop is zo vaak de kop ingedrukt de laatste tijd. Je zou er nonchalant van worden.
Dat zou een valkuil zijn. Die ken ik al sinds ik een keer een verkering opliep met een dame die eigenlijk nog een vriend had. Ze zou het uitmaken met hem. Maar dat deed ze wel drie keer in de week niet. Ik was veel te verliefd en dacht dat het wel goedkwam. Maar dat kwam het niet. Ik deed alles voor haar. Ze deed heel lief terug. Maar ze bleef ook met die andere vent gaan. Ik voelde me slecht. Ik vond mezelf een druif. Ik werd een beetje nonchalant. Haalde de haren niet meer uit mijn oren. Dat werk. Toen zag ik op een morgen in de lentezon een middenberm vol narcissen waardoor ik dacht: wacht eens even … Dat was in de buurt van Eindhoven trouwens. Die narcissen. Die vriendin kwam uit Ommen. Dat verhaal was opeens snel afgelopen. Ik was immers gekke Gerritje niet. Daarna bloeide ik helemaal op. Het gebeurde me nooit weer. Zo gek als je kunt doen als je verliefd bent … Gênant achteraf.
Het is weer eens voorjaar. Achter het huis met mijn ogen dicht in de zon gezeten. Toen ik ze opendeed en rondkeek, moest ik toch even nadenken over waar ik was. Dat het een vreemde wereld is geworden wist ik al. Het voorjaar is zelfs anders gaan ruiken. De laatste voorjaren ruik je steeds een vreemd, chemisch luchtje op het platteland. Soort selderij-achtig geurtje. Ik hoop maar dat het snel voorbij waait. De tijd mag van mij ook wel wat sneller voorbij waaien. Dan kunnen we weer verder.
Dagblad van het Noorden, 3 april 2021