Het is nog vroeg. Het is iets meer dan fris. Ik moet krabben. Het belooft een mooie dag te worden. Het blijft me verbazen hoe vroeg het al zo druk is op de weg. Ik rij via kleinere wegen naar de grens. Daar is het rustiger. Langs pas geploegd bouwland. Vergeten kanalen. Een verkrot huis, zoals er hier vroeger vele stonden. De lucht in het oosten verandert elke minuut een beetje van kleur. Pastelkleuren. Zacht en troostend. En steeds, de hele rit al, zie ik die rode knipperlichten in de lucht. Het zijn de lampjes op de windturbines die de afgelopen tijd net over de grens tussen Barger- en Emmer-Compascuum neergezet zijn. Je ziet ze bij ons in de buurt van verre, vanuit elke hoek. Ik wil ze van dichtbij bekijken.
Ik neem dat kleine weggetje de grens over bij Emmer-Compas. Dat is eigenlijk niet de bedoeling. Duitsland wil even geen vreemden over de vloer. Nou voel ik mij geen vreemde in Duitsland. Integendeel. Maar ik snap het wel. Ze willen het land even dichthouden. Maar de windmolens staan echt vlak over de grens. Nee, inderdaad. Eigenlijk mag het niet. Ik ga er maar even vanuit dat niemand de Polizei belt als ze me zien. Zo werkt dat bij ons in de buurt in ieder geval. Als iemand zich niet aan de afspraken houdt, dan wordt daar niks van gezegd. Als er ergens een grote feesttent bij iemand achter het huis staat, opblaas-Abraham ervoor, aggregaat ernaast, keiharde muziek, tientallen mensen die enthousiast lopen te drinken en elkaar van a tot z Paradise by the dashboard light in het gezicht staan te schreeuwen, dan bel je niet de politie. Niemand doet dat. Terwijl we allemaal weten dat we mede door dit soort acties al een jaar in de keet zitten te loeren. We zeggen er niks van. Dat doe je niet. Ook als je ergens komt om bijvoorbeeld groente te kopen en je ziet de verkoopster, weliswaar achter een plexiglazen afscheiding maar zonder mondkapje, al fluitend over de etenswaren jouw bestelling in een zakje doen, dan zeg je daar niks van. Dat doe je niet. Je mompelt er niet eens iets over in je sloffe mondkapje.
Dus ik ga er ook maar even van uit dat niemand mij aangeeft als ik even de grens overwip om die windturbines van dichtbij te bekijken. Wie dan? Hier is het uitgestorven. Midden in dit voormalige veenland staan ze. Ik kan via een landweggetje vlak naast zo’n molen komen. Er staan nog bouwmaterialen en bouwketen omheen. In de modder. Ik stap uit en kijk omhoog. Wederom dat gevoel wat ik altijd heb als ik onder zo’n molen ga staan. Het is een soort van griezelig. Zo groot en idioot hoog. En die wieken die als enorme zwaarden op je neer lijken te houwen. Een soort onrustige angst vanuit het instinct. Fascinerend ook wel, die molens op zich. Het geluid. Ik stap snel weer in de auto. Weet nu waar ze staan. Weet nu hoe ze er van dichtbij uitzien. Van veraf zal ik ze nog vaak genoeg zien.
Dagblad van het Noorden, 17 april 2021