Het eerste wat ik vanmorgen dacht toen ik wakker werd: ik moet nodig Harry weer eens bellen. Toen ik iets wakkerder was, werd duidelijk waarom ik hem al een poosje niet gesproken had. Harry stierf vier jaar terug. Vreselijk. Inmiddels zit er een beetje eelt op. Kan het er wel over hebben af en toe. We hadden een mooie vriendschap, waarin Drenthe en Georg Philipp Telemann een opmerkelijke rol speelden. We konden het goed met elkaar vinden. Dolle pret. We gingen op een gegeven moment ook samen nummers schrijven en hij vroeg me of ik de nieuwe Cuby + Blizzards plaat wilde produceren. Cat’s Lost werd dat. Dat ging mooi. Een gouden plaat. Harry was bijzonder in zijn nopjes. Hij wilde nóg zo’n plaat. Harry mailde mij regelmatig nieuwe teksten en ik bedacht er de muziek bij die hij achter in zijn hoofd voor ogen had. We maakten er schetsmatige opnametjes van op mijn telefoon. De plaat moest Dogs Found gaan heten. Harry ging even naar Curaçao. Maar hij kwam niet lekker terug. Ziek. Toen hij hoorde dat het niet meer goed zou komen ging het hard. Heel hard. Op het laatst was het hartverscheurend. Hij wilde sterven op een bijzondere plek. ‘Andere Harry’ en ik zouden hem er naar toe brengen, samen met Harry’s vrouw en de verpleegster. Maar het ging echt niet. We hebben hem in zijn huis weer op bed gelegd. Bij het laatste afscheid begon hij over de nieuwe plaat. Hij wilde per se dat die cd ooit opgenomen zou worden. Met allemaal andere lui. Huub, Barry, Tineke, Anouk. Een heel lijstje. Hij zou een teken geven wanneer het moest gebeuren. Ik moest hem ook beloven dat ik altijd goed in de gaten zou houden wat er na zijn dood met zijn muzikale nalatenschap zou gebeuren. ,,Da’k niet met de kop op ’n koffiemok kom te staon.” Ik hoor het hem nóg zeggen. Mooi is dat. Mensen die je niet meer in het echt kunt spreken omdat ze er niet meer zijn, kun je horen praten als je ze even weer heel goed voor de geest haalt.
(Dagblad van het Noorden, 3 oktober 2015)