Wanneer is iets een teken? Als je telefoon krijgt van diegene waar je precies net op dat moment aan denkt? Dat is misschien meer een teken van ‘op dezelfde golflengte zitten’. Een teken van synchroniciteit. Ook mooi. Maar een teken van boven? Van God of van iemand die er niet meer is? Kan dat? Zul je toch eerst in God en de hemel moeten geloven. En daar ga je al. God. En bovendien, waarom zou God, in een wereld vol ellende, tijd hebben om ook nog eens tekens te gaan zitten geven aan mensen die een teken misschien eventueel zullen herkennen? Geeft God überhaupt wel eens tekenen van zijn bestaan? Na Jezus is het best wel een poosje stil al. Of kijken we niet goed? Waren het dan tóch Mozart of Bach en zo, als een teken van het bestaan van God? Afgelopen week keek ik ver van huis naar de sterrenhemel. Geen lichthinder. Nog nooit zoveel sterren gezien. Met het aanschouwen van deze sterrenbrij keek ik miljarden jaren terug in de tijd. Ik zei hardop: ,,en nóg zijn er mensen die geloven dat er een God bestaat. De natuur, de aarde, het heelal, zijn juist een bewijs dat er géén God bestaat. Evolutie en tijd. Allemaal gevolg van iets. Begonnen met de oerknal. Voor de oerknal was er geen tijd. Dus was er niks of zo.” Zo onder die onbegrijpbare sterrenkoepel vond
ik het gewoon even fijn om te denken: er bestaat geen God, er bestaat geen hemel en een teken van boven zal er nooit komen. Opeens een felle streep. Sjoef! Een vallende ster! Zo helder heb ik er nog nooit een gezien. Een teken dat God wél bestaat, denkt de ene helft van mijn hoofd dat zich ondertussen al een poosje in een religie-vacuüm bevindt. Of gewoon een losgeraakt schroefje van een satelliet die terugvalt in de dampkring, denkt de andere helft. Wat het ook was, voor mij was het een teken. Een teken dat niemand en niks jou kan vertellen wat voor jou een teken is. En een teken dat een teken alleen maar een teken is als je het zelf ziet als een teken.
(Dagblad van het Noorden, 10 oktober 2015)