Bij het kijken naar de sterren valt één ding altijd op. Je komt vrij snel aan het denken over waar de ruimte stopt. Is er een eind aan het heelal? En zo ja, wat zit daar achter? Is daar niets? En is niets ook niet iets?
En er moet toch elders op verre planeten óók wel leven bestaan. Het kan toch niet zo zijn dat wij de enigen zijn? Is de aarde echt uniek? Ze zeggen dat er planeten zat zijn die net als de aarde precies op de goeie afstand van een zon staan. Het is er niet te koud. Niet te warm. Er zou daar net als hier leven kunnen ontstaan in lauwe modderpoelen. Als dat werkelijk zo is, dan zou er toch op een gegeven moment evolutie op gang moeten komen, zodat de meest aan de situatie aangepaste levensvorm steeds weer overleeft.
Of zou dat echt alleen maar hier gebeurd zijn? Dan voel je een soort dankbaarheid opkomen. Dat ons dat maar mooi even gegund is dat we bestaan. En dat wij mensen de wereld nog mooier en beter kunnen maken met alles wat we uitvinden, ontwikkelen of maken.
Ooit vond de mens uit hoe we vuur konden beheersen. Daar gingen we op koken. Daardoor kregen we betere voedingsstoffen binnen dan eerst, waardoor onze hersens groter werden. Zo konden we steeds meer. Gereedschap maken en gebruiken. Spreken. Zingen. Dingen op rotswanden tekenen.
Die eerste mensen hebben ook naar de sterrenhemel gekeken. Die hebben ook niet geloofd dat alles er gewoon zomaar was. Die zullen ook dankbaar geweest zijn voor hun bestaan.
De wereld is al zo mooi. En wij proberen het nog mooier te maken. Maar wat is mooi? Een wereld zonder ellende en oorlog, dat zou toch het mooiste zijn?
Misschien is er wel zo’n planeet waar ook ontwikkeld leven is. Waar ze wél uitgevonden hebben hoe je zonder elkaar af te slachten en zonder je planeet te vervuilen kunt leven.
Dan moeten die lui maar snel hier naartoe komen om ons dat ook even te leren.
Maar ja, toe maar. Misschien is er verder wel nergens leven in het heelal. Dan moeten we een mooiere wereld toch maar zelf proberen te regelen.
(Dagblad van het Noorden, 27 mei 2017)