Ik trof haar in Emmen. Poos niet gezien. Ik zei moi en vroeg haar hoe het ging. „Nou, eigenlijk niet zo goed”, zei ze pittig. Ik wist even niet wat ik moest zeggen. Toen vroeg ze of ze me had laten schrikken. „Nou schrikken niet, maar wat is er loos dan?” Ze stak van wal. Over hoe haar ex altijd de kinderen wilde als zij nou net even met de kinderen op pad wilde. Over hoe iedereen haar altijd van advies wilde voorzien, terwijl ze zelf prima wist hoe ze de dingen aan moest pakken. Over de keuken die ze had gekocht, waar werkelijk van alles mee mis was. Over haar ex die nog niet eens een hamer vast kon houden en toch steeds wilde komen helpen met de keuken. Vervolgens een heel verhaal over ziekenhuizen en doktoren die er allemaal niks van snapten. Ik keek ondertussen even snel op mijn mobiel om te kijken hoe laat het was.
Ze vroeg of ik het vervelend vond om haar aan te horen. Ik zei als vanzelf: „Nee, natuurlijk niet.”
Ik had er niet naar moeten vragen als ik het niet meende, zei ze. En dat de hele wereld tegenwoordig maar nep is. Dat mensen vragen hoe het is en dat ze dat dan helemaal niet menen. Ze ging maar door over wat er allemaal niet oké was in de wereld. Af en toe draaide ze daarbij beide ogen achter de bovenste oogleden. Het onderwijs klopte niks van. De politiek was er alleen maar om de mensen uit te zuigen. De opwarming van het klimaat was ook allemaal maar onzin omdat ze gelezen had op Facebook dat er sneeuw lag in de Sahara. En ze was sowieso van Facebook afgegaan omdat iedereen ruzie met haar probeerde te maken. „Dus als je vraagt hoe het met me is: niet zo goed dus.” Ze zei het bijna een beetje trots. „Ik heb het door”, zei ik. „Ja, en dat het niet goed gaat met me, komt allemaal door mijn ouders, zei de psycholoog. Dus ik heb alle contact met ze verbroken. En nu ga ik naar de Hema.” Ze riep doei en liep weg.
Ik liep naar de auto en mompelde in mezelf: „Ja, nee met mij alles prima.”
Dagblad van het Noorden, 20 januari 2018