Hij had haar nog één keer naar huis gebracht en was toen in het bosje tussen het zwembad en het voetbalveld blijven wachten tot de zon onderging. Huilend door het dorp fietsen, dat deed je niet. Hij had nog precies genoeg batterij in zijn walkman om twee nummers van Robert Johnson te draaien. Daarna nog twee sjekkies en het was donker genoeg om naar huis te fietsen.
Toen hij z’n fiets in de schuur zette, zag hij de oude vishengel van zijn opa staan. Er zat zelfs nog een klosje visdraad plus haakje, loodjes en dobbertje aan vast met een postbode-elastiek.
De volgende morgen liep hij met de hengel door de suikerbieten helemaal naar de sloot, halverwege het volgende dorp. Hij had een paar plakken brood meegenomen en deed een bolletje fijngeknepen brood aan de haak. Hij begon te vissen. Binnen vijf minuten ging de dobber onder en trok hij een visje uit het water. Het was de eerste vis die hij ooit ving en hij wist bij God niet wat hij ermee aan moest. Met de voorkant van zijn T-shirt om zijn linkerhand pakte hij het visje vast en prutste het haakje uit het vissenbekje. Zijn gebroken hart sloeg in zijn keel.
Hij ging languit in het gras liggen. Hij had zich nog nooit zo kloten gevoeld. Maar hij voelde nog iets. Opluchting. Hij zag de blauwe lucht. Hij rook de nazomer. Hij wist dat hij zich nooit meer in onmogelijke bochten hoefde te wringen om zijn vriendinnetje tevreden te stellen. Zij wilde niet meer met hem. Maar hij ook helemaal niet meer met haar, kwam hij nu pas achter.
Avondenlang had hij haar altijd moeten vragen wat er was. En zij kon het avondenlang volhouden om niks terug te zeggen. Of ze zei dat hij maar eens even heel goed na moest denken over wat er zou kunnen zijn. Maar dat hoefde nu niet meer. Zij was opeens verder weg dan hij vorige week had kunnen denken.
Op z’n rug in het gras voelde hij vlinders in zijn buik. Vlinders van vrijheid. Zo gauw hij weer ging zitten en een nieuw stukje brood aan de haak deed, spoelde een modderstroom verdriet over de zojuist ontpopte vrijheidsvlindertjes. Dus ging hij maar weer languit in het gras liggen. De vlindertjes fladderden op uit de modder.
Zo was hij dagen bezig langs het water op de grote landbouwvlakte tussen twee dorpen in.
Nu, zoveel jaar later was hij weer op dezelfde plek. Zonder hengel. Hij hield niet van vissen. Had in zijn leven bijna nog nooit gevist. Maar de vrijheidsvlinders voelde hij nog steeds. Nu zowel zittend, liggend, staand als springend.
Dagblad van het Noorden, 15 september 2018