In het weiland naast mijn huis staan twee mooie paarden. Eentje is een veulen en het andere is al groot.
Het veulen zie je groeien. Dat gaat nog best wel snel. Toen dat voor het eerst hier dartelde, begin juni volgens mij, was ik zeer vertederd door dit mooie nieuwe leven. Een paard wordt niet voor niets een edel dier genoemd. Die mooie bouw, zo stoer en toch altijd zo gracieus. De paarden zijn van iemand. Weet niet precies van wie. Weet wel van wie het weiland is. Dat doet diegene goed. Elk jaar staan er weer paarden. Elk jaar geniet ik mee.
Heb verder hier geen dieren. Ja, diertjes zat op zich. Maar dat zijn altijd beestjes vrij in de natuur. Mooie duiven, soms een specht en ooit een uilennest. Ook muisjes, marters, mollen en vermoedelijk een vos.
Vleermuizen zijn er plenty en ook kikkers in de sloot. En er zit hier ook een kat. Die is niet van mij. Een zwarte kat, maar met één oog. Ik noem hem vaak Big Joe. Naar Big Joe Turner, de zanger die het allermooiste zong: I’m like the one-eyed cat peeping in aseafood store.
Ik heb dus zelf geen dieren, maar ik hou er wel veel van. Natuurlijk niet van alle dieren. Neem de ratelslang. Daar ben ik doodsbenauwd voor. Ook voor adders, net zo goed.
En zo kom je aan het denken. Waarin zit het verschil? Ik ben dol op dieren, maar kom dus niet aan met slangen. En ook geen krokodillen, of dikke alligators. Bekijken van een afstandje is mij dan mooi genoeg.
Dat geldt bij mij geloof ik wel voor alle reptielen. Je hebt wel lui die houden ze en aaien ze ook graag. Ik zou niet durven, nee echt niet. De angst zit diep bij mij. Waar dat precies vandaan komt, dat weet ik niet zo goed. Ook spinnen aai ik niet. Terwijl die niet veel doen. Er is gewoon een grens, en die ligt bij aaibaarheid.
In mijn raamkozijn daar hangen vliegenvangers. Die ouderwetse, kleverige stroken voor het raam. Het is eigenlijk dieren beulen. Die arme kleine vliegen. Ze komen van de paarden door het open raam naar binnen. En opeens zitten ze zitten vast en fladderen, maar komen nooit meer weg. Ze trekken met hun pootjes, maar ze kunnen geen kant op. En even later zijn ze dood. Op zich niet heel erg mooi.
Ik droomde laatst een boze droom waarin het lieve veulentje vastzat in de sloot hier achter het huis. Ik was bezig met de auto en met dikke touwen het beestje los te trekken uit de zuigende modder. Maar de modder werd steeds dikker, het leek opeens wel stroop. Ik raakte in paniek en keek even naar het weiland. Daar dartelde een huisvlieg, zo groot als een paard.
Zo schrok ik wakker en ik moest lachen om hoe in het hoofd soms alles door elkaar loopt, maar toch wat lijkt te zeggen. Ja, het zit hem in de aaibaarheid, denk ik, terwijl ik de slaap uit mijn ogen wrijf en mijn boterham beleg met achterham.
Dagblad van het Noorden, 22 september 2018