Het licht is grauw. De lucht is warm en nat. De weg voert mij door het Saksenland, over heuvels en door bossen. Je verwacht hier eerder Wodan dan God. Het verleden lijkt hier nog zo dichtbij. Nog geen uur vanaf m’n huis. Lege wegen langs het graan. Lege wegen naar de toekomst, die ook hier verschijnen zal. Achter de bocht een open landschap. Kijk, daar is de toekomst al. Tientallen reuzen zwaaien naar me. Ze vangen energie voor onze magnetrons. Voor onze mobieltjes en onze computers. En ook nog natuurlijk voor onze radio’s en televisies.
Toen de oudste van mijn broer nog heel klein was, keek hij zich de ogen uit bij elke molen die hij zag. Hij vroeg zich, zo gauw hij wat woordjes kon spreken, af of de molens de wind maakten.
Je had bijna de neiging hem gelijk te geven.
Soms, om mezelf gerust te stellen, probeer ik ook weleens zo te denken. Maar ik kom er niet ver mee. Denken als een kind wil vaak niet meer. Helemaal niet als je het bewust doet. Want dat is het juist: ze denken niet met opzet als een kind. Dat gaat gewoon zo. Ze zijn kind. En hoe meer je weet, hoe meer er vanachter het doek voor de werkelijkheid tevoorschijn komt. Je kunt het doek nog een beetje dichter laten dan zou moeten. Bepaalde werkelijkheden nog even niet willen zien. Opwarming van de aarde. Je kunt nog wel even doen van niet. Bij hoog en laag beweren dat het klimaat altijd verandert en dat de mens daar geen invloed op heeft. Of maar blijven volhouden dat alles rond covid nergens op slaat. Of maar blijven volhouden dat alles rond covid nergens op slaat. Of denken dat het allemaal wel meevalt met die drugsmaffia. Kan. Dat is denken zoals een kind, zou je zeggen. Maar dat is niet zo. Een kind heeft de verdere info niet. Wij wel. Als wij zoiets zeggen, houden we het doek met opzet nog een beetje dicht. Misschien vaak ook omdat het achter het doek domweg te eng is.
De weg brengt mij bij een riviertje. Nu weet ik weer precies waar ik ben. Nu weet ik weer hoe ver het nog is naar huis. Terug naar de grond waar ik vandaan kom. De aarde die ik proef als ik nieuwe aardappels eet uit mijn vaders tuin. De geur van de grond waarin wij ondergrondse hutten bouwden. Zo groot en zo diep dat je erin kon staan. Opa vroeg, als de Russen zouden komen, of hij dan ook in de ondergrondse hut mocht. Daar zaten we dan zelfs veilig tegen de atoombom, zei hij. Ik kon me er bijna op verheugen toen. Omdat ik niet wist hoe oorlog is. Dat weet ik gelukkig nog steeds niet.
Het licht wordt steeds grauwer. Het lijkt haast te schemeren. En het is midden in de zomer aan het eind van de middag. Achter de horizon gebeurt er van alles. Het is niet meer zo dat we later dingen niet hadden kunnen weten. We kunnen alles vinden en zo zoeken naar de waarheid achter de schermen van onze computers.
Dagblad van het Noorden, 17 juli 2021