Afgelopen week liep ik ergens op een weggetje in Duitsland. Het was een zandpad dat daar vast al eeuwen en eeuwen door het licht glooiende gebied liep. Het was stil en een beetje mistig. Geen geluiden van verkeer. Geen zicht op windmolens of andere hedendaagse bouwsels. Geen andere mensen. Ik hoefde mijn ogen niet bijna-dicht te knijpen om me in vroegere tijden te wanen. Ik deed alsof het 1725 was.
Ik deed alsof ik gehoord had over een beroemde organist in Leipzig. Dat ik onderweg was naar die stad om hem te horen spelen. Al vele dagen liep ik naar het oosten, door de kou. ’s Avonds klopte ik aan bij herbergen waar ik met andere reizigers, bij het vuur, uit een houten kom soep at met een dikke plak donker brood met spek erop. Ik stelde me voor waar de gesprekken over gingen en hoe we een kroes zwaar bier dronken. We konden elkaar wel goed verstaan. Onderweg begrijpen reizigers elkaar vaak beter dan bekenden op het eigen dorp doen.
De volgende morgen liep ik dan weer verder. Ik kwam door boerendorpen en kleine stadjes. Langs watermolens en over enorme heidevelden. Kwam door een berkenbos, zo groot dat het een dag duurde voor ik eruit was. Daarna weer een dorpje waar ik bij een boer, in het hooi tussen de beesten, kon overnachten. De volgende dag weer verder. Ik zag reeën, hazen, fazanten, uilen. Die zeiden niks terug.
Ik beeldde me in dat ik zo vele dagen door de magische winterpracht liep. Allemaal omdat ik gehoord had over die organist. Het was mij verteld door iemand die orgeltrapper was in Groningerland. Ik was ook orgeltrapper. Het was een nederige, maar noodzakelijke taak. Zorgen dat de balgen in een kerkorgel genoeg wind hadden om voluit te kunnen klinken. Daar in Groningerland was een Duitse orgelbouwer aan het werk geweest. Die had daar verteld over de grote organist in Leipzig. Dat hij het grootste muziekwonder aller tijden was. Ik moest en zou erheen.
Ik fantaseerde dat ik, vermoeid van de lange reis, uiteindelijk de deur van de Thomaskirche in Leipzig opende. Het orgel klonk. Een hemelbestormende fuga. Ik viel op mijn knieën en dankte de Schepper.
In werkelijkheid was ik na mijn wandeltochtje terug bij mijn auto. 2022. Ik stapte in, startte de motor, zette de verwarming op z’n warmst en draaide via m’n iPhone op hoog volume een grote fuga van Bach. Zo was ik nog even in 1725. Totdat ik zag hoeveel appjes en oproepen ik gemist had.
Dagblad van het Noorden, 17 december 2022