Toen opa nog leefde, had hij het met mij vaak over de oorlog. Al vanaf toen ik best nog wel klein was. Hij had wel in de gaten dat ik die verhalen heel spannend vond. Als het regende en we dus niet in de tuin aan de gang konden, zaten we binnen in een van zijn boeken over ’40-’45 te bladeren. Dan keken we bijvoorbeeld naar foto’s van een platgegooid Rotterdam. Hij vertelde dan dat Nederland zich eigenlijk nét overgegeven had, maar de vliegtuigen al opgestegen waren vanuit Duitsland om Rotterdam te bombarderen. Zelf had hij rond die dagen bij Dordrecht gevochten. Maar het was geen doen, zei hij steeds. De Duitsers waren moderner, sneller en met meer. In zijn stem klonk nog altijd een soort trots als hij het erover had. Dat ze het toch nog een paar dagen volgehouden hadden.
Als het wel mooi weer was en ik hielp hem in de moestuin, dan deed hij met een bonenstok voor hoe je met een geweer in een boogje moest schieten als de vijand een heel eind verderop zat. Dan wist ik dat vast, voor als ik later het leger in moest, zei hij dan lachend. Ik vroeg hem ook altijd naar wat er dan tijdens de oorlog allemaal gebeurd was. Dan ging hij fluisteren. Alsof het nog altijd geheim was. En eigenlijk was het dat ook wel. Ik heb hem beloofd om nooit te praten over zijn ‘ondergrondse’ verhalen. Ik weet dat hij maar een heel bescheiden radertje was in het geheel. Maar toch. Wat een tijd moet dat geweest zijn. Je leven riskeren voor je land. Die mensen zagen dat als plicht. Indrukwekkende verhalen. En nog steeds houd ik ze geheim. Heb ik beloofd.
Vaak vraag ik mij af wat ik gedaan had als ik toen leefde. Het respect wordt daardoor nog groter. En nog vaker vraag ik mij af hoe het zou zijn als opa er nu nog was. Elk jaar rond deze dagen sta ik in weilanden vol paardenbloemen naar de slootkanten vol fluitekruid te kijken te denken: wat zou opa gevonden en gedaan hebben in deze tijd, waarin het zo ingewikkeld is om te bepalen wat ‘de goeie kant van de geschiedenis’ gaat worden.
Dagblad van het Noorden, 5 mei 2018