Voor mijn vijftigste verjaardag, afgelopen februari, kreeg ik van mijn vader drie zelfgemaakte vogelhuisjes. Prachtige bouwseltjes van ruw hout. De gaatjes waar de vogeltjes in moeten, had hij precies zo groot gemaakt dat een koolmeesje denkt: ‘te gek, daar ga ik eens even in.’ Ik had vorig jaar al wat vogelhuisjes opgehangen omdat ik last had van die akelige processierups. Daar kwamen nestjes in en er zijn volgens mij aardig wat vogeltjes uitgekomen. Koolmeesjes eten die rupsen graag.
Ik had op mijn verjaardag de vogelhuisjes van mijn vader nog even op een stoel onder het afdak gezet. Bij mij duurt dat dan weer een paar weken voor ik denk: ‘Te gek, laat ik die vogelhuisjes eens ophangen. Volgende week ofzo.’ Toen het zover was dat ik ze echt op wilde hangen, zag ik dat er al koolmeesjes in- en uitvlogen. Een mooi gezicht. Twee vogelhuisjes naast elkaar en één erbovenop. Een vogelflat.
Afgelopen week hoorde ik heel zacht, heel hoog gepiep uit het bovenste vogelhuisje komen. Ik bracht mijn hoofd dichtbij de ingang van het huisje en hoorde duidelijk een stuk of wat koolmeeskuikens. Ook rook ik een bekend, best wel goor geurtje. Wij hadden eerder thuis een broedmachine waarin eieren werden uitgebroed. Kippen, maar ook ganzen. Dat was een feest. Vooral die kleine gansjes. Daar kon je mooi mee spelen. Ze werden snel groot en waren dan ook nog half tam. Je kon ze zo oppakken. Ik ben dan ook nooit bang voor ganzen geweest. Sterker nog, ik hou van ganzen. En van kippen ook. Maar goed, als die beestjes uit hun ei kropen in de broedmachine, dan kwam er een bepaalde lucht vrij. Best wel goor. En die rook ik nu ook rond het bovenste vogelhuisje.
Toen ik afgelopen woensdag terugkwam van het Hollandse Nieuwe kopen, zag ik dat ik niet de enige was die het gepiep van de jonge vogeltjes had gehoord en de geur van het nest had geroken. Een kat vluchtte geschrokken weg vanonder het afdak en ik zag dat het bovenste vogelhokje op de grond lag. Ik schold de kat nog na. Het was die vale rooie. Er lopen hier al een paar jaar katten om het huis. Ze zijn niet van mij. Maar ze krijgen wel kleintjes ergens op het erf hier. Het zijn verwilderde katten. Heel schuw. Ik heb er geen last van verder of zo, maar nu was er wel iets gebeurd wat ik niet zo mooi vond. Ik pakte het vogelhuisje op. Stil. Zou de kat de kleine vogeltjes eruit gekregen hebben?
Ik zette het vogelhuisje op de pakjesdrager van mijn fiets. Snelbinder eroverheen. Ik kon ‘m ook niet alsnog aan een boom hangen. Dan zou de moeder het nest misschien niet weervinden. Toen ik vanmorgen buitenkwam, luisterde ik even bij het vogelhuisje op de pakjesdrager. Het gepiep was terug! Echt weer wat voor een mens: ik ben boos op een dier dat de diertjes wil opeten die ik graag om het huis wil om andere diertjes op te eten.
Dagblad van het Noorden, 19 juni 2021