Steeds verder loop ik het bos in. Eerst hoor ik nog auto’s in de verte. Maar al snel alleen nog het ruisen van de wind door de toppen van de hoge dennen. Her en der staan ook wat beuken. Daar groeien inmiddels weer kleine blaadjes aan. Het zonlicht geeft de blaadjes een bijna onvoorstelbaar felgroene kleur. Als je zo’n foto op internet zet, zal menigeen denken dat je met de kleuren geklooid hebt.
De zonnestralen, de schaduwen en de felblauwe lucht boven de bomen doen mij denken aan het westen van de Amerikaanse staat Oregon. Daar kun je een hele dag door een bos rijden. Ja, gewoon autosnelheid. Zulke grote bossen. Ik stop daar dan bij een riviertje of een meertje. Zitten en nadenken. Kijken en luisteren.
Het bos waar ik nu loop ken ik wel, maar niet lopend. Ik vind het prachtig. Geen mens te bekennen. Geen hond. Geen kip. Een specht hoor ik.
Opeens veranderen de bomen. Loofbomen zijn het nu. Dan struiken. En dan: een prachtig meertje. Een mooie open plek, midden in het bos. Ik ga zitten op het bankje bij het water. Kop in de zon. Een zegen.
Mijn gedachten schieten niet meer alle kanten op. Ze golven wat heen en weer. De wind gaat liggen en het water wordt glad. De zon en een overgebleven briesje brengen schitterend geblinker in een hoekje van mijn hoofd.
Even niks.
Dan een stem die vraagt of ik ook even aan de wandel ben. 10 meter verderop staat een man als een indiaan met zijn rechterhand voor zijn voorhoofd naar mij te kijken.
Ik heb hem niet aan horen komen. Hij vraagt of hij even bij mij op mijn bankje mag komen zitten. Ik zeg dat het niet mijn bankje is. Hij lacht en zegt drie keer: „anderhalve meter”. Prima.
In prachtig Nederlands, beetje zoals Godfried Bomans sprak, vertelt hij wat hij zoekt in het bos. Dat hij de weg was kwijtgeraakt in het leven. Dat hij bij wijze van spreken diep in een donker woud was terechtgekomen en net als Hans van Grietje een spoor van broodkruimels achtergelaten had en zo het pad naar huis niet terug had kunnen vinden. De dieren hadden de kruimels opgegeten. Daarom reed hij de laatste weken vaak naar grote bossen om te kijken hoe hij na een paar uur dwalen zelf zijn auto terug kon vinden. Hij kon namelijk al weken niet meer bij zijn psycholoog terecht. „Dan maar naar de Drentse bossen”, lacht hij voorzichtig.
Ik zeg dat ik dat een erg verstandige manier vind. En dat hij maar niet bij het eerste het beste heksenhuisje van suikergoed met een dak van speculaas moet aankloppen. Heksen genoeg in het duistere bos. Die stoppen je in een kooi en mesten je vet met de fijnste lekkernijen. En uiteindelijk kom je in de pot. We lachen smakelijk. Lachen met een wildvreemde vind ik een van de mooiste dingen van leven op aarde.
Ik ga in de benen en loop in één keer terug naar de wagen. Hij loopt de andere kant op en zal zich ook wel gered hebben.