Ik droomde dat ik aan het einde van een dag even stond te kijken bij een hunebed om in de stilte en vredigheid van die plek een plotseling opgekomen reislust te stillen.
Ik raakte daar aan de praat met een man met lichtgrijs stekelhaar. Hij vroeg of ik nog in Amerika geweest was. Ik vertelde hem over Bonners Ferry, Idaho. Hij liet me niet uitpraten en begon over dat hij op zijn 20ste al was gaan reizen. Eigenlijk van huis weggelopen. Liftend met een gitaar op de rug was hij in het zuiden van Italië terechtgekomen. Daar had hij op straat geleefd en gezongen op pleinen om wat geld op te halen voor eten en drinken. Uiteindelijk had hij zijn gitaar verpatst en was hij naar Afrika gegaan. Verrot geitenvlees met vliegen erop gegeten. Geleefd met nomaden. Prachtige oases en eeuwenoude romeinse bouwsels gezien. Via Egypte was hij in Israël terechtgekomen. Drie jaar gewerkt en gewoond in een kibboets. Uiteindelijk liftend weer naar huis gegaan. Drie maanden over gedaan.
Eenmaal thuis kon hij niet meer aarden. Vond het dorp lelijk en de mensen stom, bot, racistisch en ongeïnteresseerd. Een baantje in een fabriek hield hij niet vol.
Zo op een dag was hij weer vertrokken. Met een schip mee naar Brazilië. Werken op een plantage. Wij kennen alleen de sinaasappel en de citroen. Daar hadden ze tientallen soorten citrusvruchten. Hij kreeg er verkering met een Braziliaanse kippenfokster. Zes jaar lang leefde hij in een prachtig dorpje in de veronderstelling dat hij zijn paradijs gevonden had.
Dat liep anders. Zonder het te willen kreeg hij contacten met de bovenste laag van de onderwereld. Op een dinsdagnacht vertrok hij met stille trom naar een plek achter de horizon. Mexico. Vanuit daar verder naar New Mexico, Arizona, Californië. In Paso Robles werd hij aangehouden voor te hard rijden en toen opgepakt omdat hij geen visum had. Terug naar Nederland. Maar niet naar huis. Hij ging naar een vriend in Duitsland, die hij nog kende uit Israël. Die woonde in een dennenbos op een heuvel. De hele winter was hij daar. ,,De mooiste plek op aarde”, zei hij zacht.
De zon ging bijna onder. Twee mannen bij een hunebed. Het was stil op de Hondsrug. Vliegtuigstrepen maakten een reusachtige hashtag aan de horizon.
Ik zei tegen hem dat ik voor ik weer wakker zou worden wel wilde weten waarom hij na al dat reizen nu weer hier was.
Hij zuchtte dat hij op de mooiste plekken ter wereld was geweest. Het lekkerste eten. De mooiste vrouwen.
Overal de meest swingende muziek en relaxte levensstijltjes. Soms kwam hij in dorpen die hem deden denken aan thuis. Maar het thuisgevoel kreeg hij nooit meer te pakken.
Tot hij werkelijk terugging naar huis en er zo achterkwam dat je niet per se ergens woont vanwege de schoonheid van de plek, maar omdat de mensen van wie je het meest houdt dáár wonen.
Langzaam draaide hij zich om, liep weg en zei onverschillig ,,joww…”
Ik werd wakker omdat ik hardop ,,joww…” zei.
Dagblad van het Noorden, 20 oktober 2018