Terugkijken is even minder mooi. Vooruitkijken veel leuker nu. Vaak is dat andersom geweest voor mij. Dan hoefde ik maar af te zeilen naar een 9-jarige ik, en dan was het al goed. Dan zag ik bijvoorbeeld mezelf met een tasje vol kerkorgelboeken onder de snelbinders naar Emmen fietsen. Zingend wat ik eenmaal achter het orgel van de leraar zou moeten laten horen.
De laatste dagen krijg ik juist een warm gevoel van vooruitkijken. Waar ik naartoe wil. En wat ik wil doen. Maar ik moet kalm aan doen. Het gaat al stukken beter en het komt goed. Had wel heel anders af kunnen lopen. Zelfdestructief. Nu niet meer. Voor het eerst in mijn leven kijk ik vanzelf vooruit. Dat deed ik niet. Niet ver in ieder geval. Mensen geloven dat nooit. Maar ik heb nooit een plan gehad. Ja, wel van: ik ga zo’n soort plaat maken en dan een tour doen met die en die. Of alleen. Maar niet: over tien jaar wil ik dit en dat bereikt hebben en twee kinderen achter in mijn Volvo vervoeren. Dat blijkt ook wel. Ik heb geen Volvo en ook geen kinderen. Dat spijt mij wel eigenlijk. Misschien wordt het daar toch een keer tijd voor. Gewoon ervoor gaan. Een Volvo.
In mijn hoofd droom ik voortdurend weg naar weidse landschappen. Warme, weidse landschappen moet ik zeggen. Natte kledder tot aan de horizon kan ik ook wel zien als ik hier uit het keukenraam kijk. Niets negatiefs daarover hoor. Ik hou meer dan ooit van deze grond. Zo nat en koud misschien nog wel meer dan in de pracht en praal van de juni-zon.
Nee, mijn hoofd dwaalt af naar bepaalde bochten in bepaalde highways waar ik meer dan eens geweest ben en graag weer naartoe wil om te voelen hoe dat toen voelde. Met de kop in de zon. En dan denken: was ik maar thuis.
Ik ben nu thuis en zit bij het vuur. Dat voelt goed. Blij dat het goedkomt. Ik ruik citroenblad. Een paar keer per dag denk ik de laatste tijd aan Indonesië. Ik was daar negen dagen, een paar jaar geleden. Daar trof ik een boeddhistische monnik in een tempel. Die was blij dat ik er eindelijk was en voorspelde dingen die later uitgekomen zijn. Goeie dingen trouwens. In Semarang op Java was dat. Die lui daar dachten dat ik ook een of andere geestelijke was. Door m’n zwarte kleding misschien. Ik hoor het vaker. In sommige tenten in Amerika waar ik jaarlijks kom, noemen ze me The Preacher. Ik laat dat mooi. Wilde vroeger het klooster in eigenlijk. Als ik terugdenk aan dat gevoel. Hoe gelovig ik was als kind. Hoe zeker ik wist wat mij te doen stond.
Als ik daar nu aan denk, krijg ik nog steeds een warm gevoel. Terugkijken met een goed gevoel kan gelukkig nog wel dus. Komt allemaal goed.