1994. Ik was uit de Engelstalige band gestapt, waarvoor ik vier jaar eerder naar Utrecht verhuisd was. Inmiddels was ik door een opgelopen verkering naar Bussum verhuisd. Via een uitzendbureau kwam ik daar terecht op een kartonfabriek. Ik moest grote stapels karton in een machine leggen. Aan de andere kant van dit lawaaierige monster kwamen er dan perfect gesneden en voorgevouwen stukken karton uit, die elders tot dozen gemaakt konden worden.
De eerste middagpauze. Ik liep wat onwennig met de andere werknemers mee naar een kantine. Het viel me meteen op dat ‘de buitenlanders’ apart gingen zitten. Een grote kerel met een speekselrijk Noord-Holland’s accent zei dat ik maar bij ‘de Nederlanders’ moest gaan zitten. Daar zat ik, in mijn iets te kleine, nog kraakverse blauwe overall. Ik pakte mijn boterhammen met pindakaas en kreeg een bak koffie. Toen vroegen ze waar ik vandaan kwam. “Erica”, zei ik. Zij lachen. “Bij Emmen, Drenthe”, voegde ik eraan toe. Zij weer lachen. “Woonde je daar zeker in een hunebed”, riep er een. Een ander lachte: “Oh, daarom heb je krullend schapenhaar op die kop van je.” “Kejje baiter baai die buituhlanders gaon sittuh, die houwe auk fan schoapuh, haha!” Vanaf dat moment hoorde ik elke dag als ik de fabriekshal of de kantine inkwam, volwassen kerels het geluid van een mekkerend schaap nadoen.
In het vervolg ging ik in de pauze bij ‘de buitenlanders’ zitten. Jonge Marokkanen. Oudere Turkse kerels. Een paar Koerden. Dat was al snel hartstikke mooi. We hadden het overal over. Eten. Heimwee. Religie. Vooral dat laatste vond ik erg interessant. Ze vertelden me van alles over de islam. Zij hadden ook Jezus. Maria. Mozes. Ik stak er veel van op en werd geraakt door de troost die hun geloof hen bracht. Ik vroeg een van hen of ze niet een keer flauw waren van de discriminatie die zij als moslims te verduren kregen in Nederland. Met één vinger omhoog zei hij haast bezwerend tegen mij: “Op een dag zullen wij moslims hier in de meerderheid zijn. Dan wordt alles anders.”
Op een vrijdagmiddag kreeg ik te horen dat ik niet meer nodig was in de kartonfabriek. Maar ik kon ’s maandags meteen aan de slag bij de Venco in Naarden. Daar kwamen ze er in de eerste pauze ook achter dat ik uit Drenthe kwam. “Boer Koekoek!”, riep er een. Vanaf toen hoorde ik elke keer als ik een pallet met dozen drop in de laadruimte gezet had en weer terugkwam bij de lopende band een paar mensen in de fabriekshal het geluid van een koekoek nadoen.
Ik dacht op een gegeven moment: op een dag zullen wij Drenten in de meerderheid zijn. Maar ik begreep ook wel dat dat onzin was. Ik ging liedjes maken in de taal van waar ik vandaan kwam en verhuisde naar een plek op aarde waar Drenten in de meerderheid zijn.
Dagblad van het Noorden, 22 oktober 2022