Eind januari. Ik hoorde net een vogeltje. Ik rook heel, heel in de verte een zweempje heel, heel vroeg voorjaar. Er ligt nog wat sneeuw her en der. De sloot is nog bevroren. En toch. Heel even schoot mij een vonk voorjaarslicht door het hoofd alsof ik een moment terugdacht aan een verliefdheid uit het verleden. Ik weet dat er nog makkelijk een dikke winter kan komen. Die grote sneeuwstorm van ’79 was half februari. Dat was het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt. Ik blijf dat zeggen. En ik heb al best wat mooie dingen meegemaakt. Prachtig was het. De winter is lang mijn favoriete periode van het jaar geweest. Zelfs met het idee gelopen om te gaan wonen in een land waar het sowieso winter wordt, met alles erop en eraan. Ik was het serieus van plan. Tot ik het voorjaar meer begon te waarderen. En dat groeit nog steeds. Altijd ben ik al wel onder de indruk geweest van de lente. Maar ik ben er nu geloof ik van gaan houden. Ik verlang er sterk naar, valt mij op de laatste dagen.
Is mijn tot nu toe onbewuste verlangen misschien inmiddels dusdanig groot, dat ik mij de eerste vage tekenen van het aankomende voorjaar inbeeld? Is dat ene vogeltje er de hele winter? Ruikt het niet echt al een beetje anders? Eén ding is zeker. Het is al een stuk langer licht. Nog een paar weken. Dan gaat het gebeuren!
Toch vind ik het niet leuk dat ik zo loop te verlangen naar het voorjaar. Dat betekent dat ik nu iets mis. En dat wil ik niet. Ik wil in het moment zijn. Gelukkig zijn met hoe het is. Waarom moet ik nou toch altijd weer juist net dát willen wat nog achter de coulissen van ‘theater de tijd’ rondhangt?
Ach, misschien is dat juist ook wel goed. Misschien is dat wel juist ‘mens zijn’. Altijd verder, altijd door, altijd fantaseren over beter, mooier en een nieuwe tijd. Als de eerste rechtopgaande mens op de Afrikaanse savanne had gedacht, ‘ach, het is mij ook allemaal wel best, ik leef in het moment’ dan was het sowieso niks geworden met de mens.
(Dagblad van het Noorden, 28 januari 2017)