Alhoewel de grasmachine alweer een poosje terug is van zijn winterbeurt, heb ik nog niet gemaaid. Niet omdat ik er tegen opzie. Integendeel. Maar elke keer als ik denk: nu is het gras wel droog, komt er zo’n dikke bui overheen. Indrukwekkende buien. Koude buien. Prachtig.
Het gras is inmiddels wel een beetje langer dan netjes is voor een gazon. Maar ik woon niet aan de straat. Niemand ziet hoe mijn gras erbij staat. Hoogstens de pakketbezorger die me een mooie tuinstoel bracht. Eentje om straks, als het warmer is, tevreden in te gaan zitten na het grasmaaien.
Maar nu staat het gras er toesterig bij. Een mooi oud woord dat zo goed als verdwenen is. „Hij hef ‘t haor wat toesterig op de kop staon.”
De dieren vinden het langere gras wel mooi geloof ik. Er zit voortdurend een fregge ekster voor het huis, in het gras te zoeken naar iets wat hij er graag vindt. Drie schuchtere duiven komen soms ook in het gras zitten. Wat hun relatie is, weet ik niet precies. Achter het huis zit steeds een lummel van een fazant. Ik vraag me af of dat er een is van dat nestje dat ik hier jaren geleden onder het raam had. Dat was mooi. Jonge fazantjes. Nieuw leven is altijd mooi.
Ik keek net of het gras nu dan droog genoeg was om te maaien. Door een groot gat in de wolken scheen de zon. Zo koud als het nog is, de zon is al wel goed warm.
Ik zag de appelbomen in bloei en het gras vol paardenbloemen. Wat een mooi gezicht is dat. Ik dacht terug aan andere lentes. Hoe anders alles nog was. Hoe ik als kind al leerde van mijn moeder: „Het is maar even. Ze zijn zo weer uitgebloeid en dan vliegen de pluisjes weer met de wind mee om volgend jaar weer ergens op te komen en wederom te bloeien en weer ik weet niet hoeveel pluisjes met een briesje mee te geven”. Alles gaat voorbij, denk ik vaak. Maar het meeste is een cirkel.
Nu bloeien de paardenbloemen nog. Knalgeel in dat groene gras. Mijn grasmaaier heeft dezelfde kleuren. Ik ga in de zon tegen de muur staan, doe de jas dicht en mijn ogen ook een beetje. De vreemde melodie, zonder begin en zonder einde, die de hele morgen al door mijn hoofd spookte, bereikt opeens via een paar nieuwe noten een zacht, maar erg bevredigend slotakkoord. Dan is het even stil. Ik voel opeens dat er de laatste dagen iets veranderd is. Het voelt goed. Er is iets weg. Een grauwe waas is weggewaaid. Elk voorjaar gebeurt dat wel een beetje. Maar nu is het anders. We gaan nu echt een andere tijd in. Zo voelt het tenminste. Het is nog koud, maar je verneemt dat het eraan komt. Er komt een tijd, dan kijken we terug op nu. Dan kun je je haast niet meer voorstellen dat je zoveel hoop kon voelen door te kijken naar een paar paardenbloemen in iets te hoog gras.
Nee, ik ga nog even niet maaien.
Dagblad van het Noorden, 8 mei 2021