Z’n kamer staat blauw van de rook. Ben even bij hem langsgegaan om te kijken hoe het met ’m is.
‘Nee ik ben met de auto, doe mij maar koffie’, mompel ik als hij aan komt zetten met twee flesjes Hertog Jan.
‘Mooi dat je er bent, ga toch zitten’, zegt hij opgewekter dan ik ’m de laatste tijden meemaak.
‘Nou, hoe is ’t nou?’, vraag ik hem zo koel mogelijk.
‘Sja, toe maar. Hoe is het nou… ja, weet ik veel. Niet mooi. Gewoon een mal gevoel dat zij al zo snel zo nodig met een ander moet gaan lopen te paraderen.’
‘Ja, dat is inderdaad niet zo mooi, lijkt mij. Maar aan de andere kant, het is ook al een half jaar geleden dat zij…’
‘Ja, dat zal allemaal wel, maar waarom dan nou nét met díé vent!’
Hij staat op, neemt de volle asbak mee naar de keuken en klopt die daar leeg in de vuilnisbak. Ik hoor het geluid van een Senseo-aparaat. Hij roept vanuit de keuken: ‘dat jij dat lust man, die peerdemiege. Dat is ja geen koffie. Maar ik heb ook niks anders.’
Hij gaat weer zitten, zet de lege asbak voor zich neer, kloekt zeker de helft van het flesje bier naar binnen en steekt nog een sigaret op.
‘Blijft mooi hè, Pink Floyd…’
We krijgen het over die keer dat we met een bus vol naar Berlijn gingen om daar een uitvoering van The Wall mee te maken. Vlak na de val van De Muur. Wat hebben we toen gelachen…
’Ja, dat waren nog eens tijden. Toen had je nog wat te lachen,’ zegt mijn vriend serieus. Ik zeg hem dat hij het ook niet moet overdrijven. Dat hij dóór moet. Zonder haar. Net als met stoppen met roken. Je moet alles een keer zonder doen. Dan ben je al een heel eind. Er moet eelt op de wond. En soms jeukt die wond. Niet krabben. Als het jeukt, geneest het juist. En dat hij zich niet de kop gek moet laten maken door z’n ex. Die speelt spelletjes. ‘Negeren die hap’, zeg ik plaatsvervangend strijdbaar.
‘Ach ja, toe maar, niemand weet hoe ik mij voel’, zucht hij, terwijl er een grote wolk tabaksrook uit z’n mond komt.
(Dagblad van het Noorden, 9 juli 2016)