Het was in de brugklas. Er was een jongen die zei dat ik mijn fiets niet daar op die plek in het fietsenhok mocht zetten. Maar ik zette mijn fiets daar neer omdat mijn oudere broer Philip al twee jaar daar zijn fiets neerzette. Ik mocht hem er volgens de ruim van jeugdpuisten voorziene Emmer-Compascuumer niet stallen, omdat dit het hoekje van de jongens en meisjes uit Emmer-Compascuum was.
De jongen, niet groot van stuk, een beetje miegerig uitkijkend, zou mij wel even in elkaar dampen als mijn fiets daar morgen weer zou staan.
Dus de volgende dag in de eerste pauze sta ik daar achter de scholengemeenschap met een kop kleinere jongen die mij voor de bek wil slaan. Hij schreeuwt tegen zijn vriendjes dat ze hem tegen moeten houden. Dat doen ze niet en ik heb opeens een rake stomp op mijn rechterkaak te pakken. Ik bedenk mij niet, werk met wat snelle bewegingen de jongen tegen de grond en ga snel boven op hem zitten. Hij piepte het uit.
Maar hij kreeg zijn handen vrij. Hij stompte, krabde en kneep me waar hij kon. Maar ik had hem onder. Toch steeds weer wist hij mij te raken. En op minne plekken. Ik had hem nog harder moeten aanknijpen eigenlijk. Maar dat vond ik niet eerlijk. Hij was twee koppen kleiner. Hij had wel veel meer vrienden dan ik. Die begonnen te roepen en te schreeuwen. Sommigen trapten me hard in de zij.
Hoe kon ik het in mijn hoofd halen om mijn fiets naast die van mijn broer te zetten alleen omdat hij er al eerder stond. En toch hield ik de jongen vast. In die beklemming deed ik hem een voorstel. Ik zei dat als we samen zouden besluiten om los te laten, dat we dan niet meer zouden slaan. Dan zouden we rustig uit elkaar gaan zonder elkaar zeer te doen.
Hij zei dat dat een goed idee was. Afgesproken. Maar ik wist zeker, als ik loslaat dan gaat hij, met de hulp van z’n makkers voluit op mij. Net zoals het was. Ik liet los en zij gingen los op mij.
Maar daar kwam de amanuensis. Hij haalde ons uit elkaar. We moesten naar de rector. Ik dacht: fijn. Die weet wel hoe het zit. Die zal die jongen die ik onder had omdat hij mij in elkaar wilde rammen wel eens even toespreken. Maar nee. Ik was aan de beurt. Ik moest niet zo agressief doen.
Ik zei nog dat mijn broer al twee jaar zijn fiets daar neerzette. En onze 10 jaar oudere neef al jaren daarvoor, dat was de reden dat mijn broer daar zijn fiets stalde en dat pas een jaar later een paar lui uit Emmer-Compascuum daar hun fiets gingen neerzetten.
De rector zei: „Daniël, waar ben je toch mee bezig, Daniël? Er is al zoveel ruzie en oorlog in de wereld. Kijk naar wat er in Israël gebeurt, Daniël.”
Dagblad van het Noorden, 16 maart 2019