Er is een plekje in een bos, ik zeg niet waar het is. Daar ga ik af en toe naar toe, gewoon om er te zijn. Ik ga alleen er heen als ik vermoed dat er geen mens is dan. Die kans is altijd best wel groot, want het is niet om de hoek. Ook moet je best een poosje lopen over een klein paadje. Dwars door een groot loofbos met eeuwenoude bomen. Ik vond het plekje ooit, toen ik bijna dacht verdwaald te zijn. Ik bleef maar lopen en opeens was er een open plek. Daar zag ik fel groen gras met daarin mooie bloemen. Middenin die pracht zag ik een grote steen. Precies van het formaat dat je er mooi op zitten kon. Daar ben ik dus gaan zitten. Ik keek omhoog en zag de blauwe lucht. Midden in het bos. Ik hoorde vogels en voor de rest haast niks. Ja, de wind langs de hoge bomen.
Hoelang ik er toen gezeten heb, dat weet niet zo goed. Kan maar zo een uur geweest zijn. Misschien nog wel meer. Ik weet nog wel goed dat ik toen dacht: ,,Hier was ik aan toe.” En toen dacht ik aan hoe je vaak pas weet dat je ergens aan toe was als je er middenin zit. Daarna dacht ik weer een poosje niks. Denk dat dat was waar ik onbewust naar zuchtte. Even weinig tot niks denken op een wonderlijke plek in de stilte van de natuur.
Het werd steeds stiller en toch hoorde ik steeds meer. Opeens zelfs een heel zacht klateren van water. Ik stond op van de steen en liep voorzichtig door de bloemen naar waar ik het water hoorde. Het was een drassig stukje. Daar zag ik uit de grond helder water omhoogkomen. Het water liep in een heel klein stroompje door het gras naar de rand van de open plek het bos in.
Dat stroompje ben ik toen gaan volgen door het dichte bos. Zo kwam ik na een poosje bij een zandweg uit. Het stroompje werd een sloot
en in de verte hoorde ik weer auto’s door de wereld razen. Ik wist toen weer waar mijn auto stond en reed een poosje later weer in het nu.
Soms als ik even helemaal klaar ben met dat nu, ga ik weer naar dat plekje in het bos. Ik zeg niet waar het is.
Dagblad van het Noorden, 11 mei 2024