Had hem een poosje niet gezien. Dat is op zich niet raar. Je ziet hem wel vaker een poos niet. Dan zit-ie weer hier en dan weer daar. Toch was hij het afgelopen jaar hier gebleven. Zeer tegen zijn zin. Hij moet altijd verder. Altijd op reis. Of toch ergens blijven hangen en dan op een dag zo alles weer achterlaten en weer door. Werken bij een surfschool in Australië. Mee met een team dat een documentaire maakt over de oude zijderoute naar China. Werken op een suikerrietplantage op een Caribisch eiland. Zulke dingen. Altijd onderweg of dromen van weggaan. De lockdown was heftig voor hem. Maar dat was het voor iedereen geweest. Daar waren we het snel over eens.
We stonden even mooi te praten. Hij was zich aan het voorbereiden op een reis door Afrika. Prachtig moest het daar zijn. Eerst naar Italië, waar een vriend op hem stond te wachten met een Toyota Hilux. Een pick-uptruck die je áls er wat kapot aan gaat, kunt repareren met ijzerdraad en een stuk panty. En plakband. Dat zeggen ze tenminste. De Toyota ISIS noemen ze ‘m ook wel, omdat ISIS op de een of andere manier enorm veel van die wagens had toen ze bezig waren een kalifaat te stichten. Sterke wagens. Daar kun je makkelijk mee van Caïro naar Kaapstad.
Ik mocht wel mee, zei hij. Er was nog wel ruimte voor een persoon. Ik bedankte vriendelijk. Lachend. Wat ik gezien heb van Afrika vond ik prachtig. En ik zou graag nog veel meer willen zien. Maar helemaal dwars door dat continent rijden, waarbij je ook door gebieden komt waar christenen in brand gestoken worden en zo, dat zie ik niet zitten. Ik hoefde niet te denken dat daar stammen wonen met botjes in de neus die je vangen en stoven in een grote pot boven een vuur, zei hij. Dat dacht ik ook helemaal niet. Ik wilde eerst nog naar wat andere plekken, zei ik maar om ervan af te wezen.
Wat hem wel opviel nu hij hier langer dan anders was geweest: dat het hier zo mooi groen was overal. Daar had hij echt van genoten. Hij was overal op aarde geweest. Maar toen hij laatst hier ergens langs een sloot tussen het hoge gras en het fluitenkruid zat, voelde hij zich opeens weer net zo gelukkig als toen hij 9 was. De streek waar hij is geboren zou hij nooit vergeten. De klank van de taal. De pannenkoeken van zijn moeder. De band plakken met z’n opa. Het snoepkraampje op het zwembad. Dat waren de dingen waar hij weleens aan moest denken in Saoedi-Arabië, Peru of op Samoa.
„De wereld is zo mooi, maar het wordt hier steeds lelijker. Steeds meer windmolens, zonnepanelen, industriegebiedjes. Het is hier gewoon domweg lelijk aan het worden”, zei hij hard. Ik praat zelf ook weleens zo, maar toch kon ik het van hem niet hebben. Ik mompelde: „Dan ga je toch lekker ergens anders heen.” „Doe ik!”, riep hij. We namen lachend afscheid.
Dagblad van het Noorden, 26 juni 2021