Er was eens een straat. Daar woonde een man. Hij woonde er graag, in zijn huisje op de hoek. Als mensen de straat inkwamen, zagen ze hem meteen. Hij stond bij mooi weer in de tuin. Altijd klaar voor een praatje. Als het koud en guur was zat hij achter het venster, bij z’n houtkachel te kijken naar de wereld in de straat.
Hij woonde er al jaren, zeer naar tevredenheid. Hij kende elk geluidje van het huisje. Elke kier was hem bekend. In zijn kleine voortuintje wist hij precies waar de eerste sneeuwklokjes tevoorschijn zouden komen. In zijn achtertuintje hing tot diep in de winter een boompje zonder bladeren vol met steenharde stoofpeertjes. Hij maakte soms wel wat peertjes klaar voor zichzelf. Maar de meeste liet hij hangen of uiteindelijk vallen. Of hij gaf ze weleens weg.
Het huisje zat altijd goed in de verf. Er was kabel en natuurlijk gas, licht en water. Niks bijzonders verder. Eenvoudig. Hij was dan ook geen type dat eigenlijk liever in een kasteel wilde wonen. Hij zat er prima.
Maar op een dag werd hem gevraagd of hij niet in een ander huis wilde wonen. Dat was hem gegund. Echt een mooi huis in dezelfde straat, maar op een veel betere plek. Er zou meer avondzon zijn en in de ruime tuin stonden behalve stoofpeerboompjes ook wat appelbomen. Het huis kwam vrij omdat degene die er eerst woonde ging verhuizen naar een nóg mooier huis in een andere stad.
Hij was gaan kijken naar het andere huis. Mooi ruim. Iets verder van de straat af. Een veranda aan de voorkant. Daar zou hij ’s zomers mooi kunnen gaan zitten met een glas ijskoude limonade.
Voorbijgangers zou hij dan zwaaiend begroeten, want de afstand tot de straat was te groot om vanaf de veranda een praatje te houden. Het zou schreeuwen worden. Daar hield hij niet van. Niemand houdt van schreeuwen eigenlijk, dacht hij terwijl hij terug sjokte naar zijn eigen vertrouwde huisje.
Daar ging hij achter zijn venster zitten en dacht dagenlang diep na. Hij kon natuurlijk ingaan op het aanbod. Een nieuwe plek. Nieuwe kijk op de wereld in de straat.
Altijd op dezelfde plek blijven voelde misschien wel veilig, maar de kracht van een nieuw begin, daar geloofde hij toch ook wel sterk in.
Elke dag werd hij er, ook door andere bewoners van de straat, op gewezen dat hem een buitenkansje gegund was. Een eer. Iedereen wilde wel in dat mooie huis wonen met die veranda. Maar men wilde echt heel graag dat hij er kwam wonen.
Hij hakte de knoop door. Hij ging verhuizen.
Inmiddels was het winter. Hij bleef maar stoken in zijn nieuwe huis. Er kwam steeds ergens tocht vandaan. Hij kon het niet vinden. Ochtenden lang stond hij achter zijn nieuwe grote ramen te zwaaien naar de voorbijgangers in de straat. Een enkeling zwaaide terug.
Hij dacht vaak aan het huisje op de hoek. Zouden de sneeuwklokjes in zijn oude voortuintje al opkomen?
Dagblad van het Noorden, 19 januari 2019