Vanmiddag komt er een vriend van mij langs. We hebben elkaar lang niet gezien. Wel gesproken. Nee, eigenlijk dat ook niet. We hebben wat geappt de laatste tijd. Dat was leuk. Toen kwam vanzelf het idee dat we elkaar maar weer eens op moesten zoeken. Dat was net een week voor het coronagedoe. Inmiddels hebben we gedacht: als we buiten gaan zitten en een stukje uit elkaar, dan moet het toch kunnen? We waren toch al nooit zo aanrakerig. Goeie vrienden handen geven en omhelzen, dat is eigenlijk ook maar mode. Dat deden we eerder nooit. Zo lang kennen we elkaar.
We hebben altijd vreselijk gelachen. Hij kon zo mooi uit de hoek komen altijd. Mensen nadoen. De grofste grappen over heel serieuze dingen. Hele dagen in de zon liggen bij een meertje. Beetje blowen. Beetje fantaseren. Beetje praten over Pink Floyd. En over dat er meer zonnestelsels zijn dan zandkorrels op aarde. „Inclusief de Sahara”, zei hij dan. „Te gek.”
We zijn ook eens met z’n beiden naar Frankrijk geweest. Heel mooi, aan een rivier. Elks een eigen tentje, want we konden elkaars gestink niet harden. „Mooie bunzing.” ‘s Morgens koffie zetten op zo’n gaspotje. Stokbrood met boter en jam. Wat deden we eigenlijk de rest van de dag? Ik weet het niet eens meer. Zal hem vanmiddag eens vragen. Weet nog wel dat we een keer en fles wijn hadden gekocht en twee karbonades. Op zo’n draagbaar bbq’tje hebben we dat vlees gebakken. Het brood van die morgen was al taai. Heerlijk. Lang geleden alweer.
In Utrecht gingen we een keer naar Mozarts Zauberflöte. Een uitvoering door leerlingen van het conservatorium. Ik woonde daar in hetzelfde studentenhuis als de jongen die Papageno speelde in de opera. ‘s Nachts zwalkten we langs de Oude Gracht en zongen: „Der Vogelfänger bin ich ja, Stets lustig, heissa! hopsasa! Der Vogelfänger ist bekannt Bey Alt und Jung im ganzen Land.”
Wat hebben we vaak geproost op de toekomst. We hadden grote plannen. Op een vrachtschip naar Amerika. Daar werken en een auto kopen. Dan naar de andere kant van Amerika rijden en vervolgens met een volgende vrachtboot naar Hawaii. Dan via Western Samoa en nog wat van die Boudewijn-Bücheilanden naar Nieuw-Zeeland. Australië, Papoea-Nieuw-Guinea en via de verschillende eilanden van Indonesië zo een beetje richting China. En dan vanaf Peking met de trein terug naar Emmen.
Zo ver is het nooit gekomen. Zo gaat dat. Hij is na zijn studie blijven hangen in Utrecht. We zagen elkaar nog weleens, maar er kwam een soort stroefheid. Ik denk dat ik zijn leven niet zo goed begreep en hij mijn leven al helemaal niet. Hij ging samenwonen, werken, kinderen, heel serieus. Ik leefde jaren uit een tas. Overal en nergens. Ik kon hem op een gegeven moment niet veel meer vertellen. Reisverhalen of andere avonturen die ik meemaakte, staken hem. We waren uitgepraat. Het verwaterde.
Maar er kwam dus weer contact. Er zaten jaren tussen. We hebben weer wat te praten inmiddels. Een gedeeld verleden.
Hij komt vanmiddag langs. Te gek.