Zijn vrienden die een paar jaar eerder dan hij naar Utrecht waren verhuisd, klonken daar, zo gauw er iemand bij was die niet uit Emmen kwam, opeens heel anders. Wat het geweest is, weet hij nog steeds niet, maar hij vertikte het om daar zijn Nederlands te laten klinken alsof hij uit Zeist kwam. Of Bussum. Dit had gevolgen. De groenteboer, die klonk als een slager met een moddervette Utrechtse tongval, vroeg hem of hij zijn eigen groente niet kweekte op de boerderij. „Nee, meneer, ik kom niet van de boerderij en bovendien woon ik in een studentenhuis aan de Damstraat, hier een eindje verderop”, zei hij dan. De medewerker van het arbeidsbureau, die, na tweemaal struikelend zijn achternaam uitgesproken te hebben alsof het een buitenlandse naam betrof, overdreven duidelijk articulerend om zijn verblijfsvergunning vroeg en vervolgens vroeg of hij al lang in Nederland was. Hij noemde zijn geboortedatum. „Vanaf toen meneer”. De barman in de koffietent vroeg of hij verdwaald was. De bedelende junk aan wie hij antwoordde dat hij zelf ook niet veel te besteden had, riep hem ‘boerenlul’ na. De Marokkaanse collega’s bij een uitzendbaantje die hem al gauw ‘varkensboer’ noemden. De andere collega’s in die fabriek dachten dat hij bij ‘de buitenlanders’ hoorde. De Surinaamse rotiverkoopster was eigenlijk een van de weinige figuren in die dagen, die nooit zoiets zei. Hij kwam er graag en vaak. Voor een paar gulden een bord vol kip, lange bonen, een ei en stukjes aardappel, gaargemaakt in een kruidige, gele soep. Daarbij een soort pannenkoek waar je de boel mee opat. De sambal van Madame-Jeanettes proefde hij ’s nachts soms nog. Ook dacht hij ’s nachts, alleen op zijn matrasje, vaak aan die Surinaamse roti-verkoopster. De mooiste vrouw die hij ooit gezien had. Haar stem bleef maar rollen in zijn hoofd. Hij ging steeds vaker surinaams eten. Ze raakten bevriend. Zij wilde met hem afspreken om wat te drinken in de stad. Hij had nog nooit met een meisje afgesproken om wat te gaan drinken. Zij was vijf jaar ouder dan hij. Op een warme donderdagnacht in augustus, na een paar drankjes op een terras langs de gracht, pakte zij z’n hand en giegelde dat ze hem zo leuk en grappig vond. „Niet alleen om je accent hoor.” „Insgelijks”, zei hij blozend.
(Dagblad van het Noorden, 28 mei 2016)