Met een zwierige zwaai en een lachend gezicht had hij zijn laatste, halfvolle pakje sigaretten in de container gegooid. Dat was het dan.
Nooit meer roken. Zijn jongste dochter had erbij staan huilen. Dat hij nou nooit meer moest beginnen. Dat had hij haar beloofd. Op zijn knieën. Als je je kind iets belooft, dan zit je eraan vast, zei hij.
We stonden al een half uur bij mij onder het afdak te praten over zijn laatste poging om van het roken af te komen. Hij had alles al geprobeerd. Dat boek waarbij je eerst lekker mag doorroken. Iedereen was er helemaal wild van toen. Hoeveel mensen er echt door gestopt zijn, weet ik niet. Er is wel iemand heel rijk van geworden, denk ik. Nicotinepleisters. Daar heb ik zelf ook de nodige ervaring mee. Dat werkte voor mij heel goed. Voor hem ook. Je kreeg er alleen wel een malle, rooie plek van op de arm. En op het laatst was je niet van het roken af, maar gebruikte je die pleisters om bijvoorbeeld een lange vliegreis mee te overbruggen. Nicotinegebrek maakt zo neerslachtig en boos dat je op een gegeven moment alles doet om weer wat binnen te krijgen.
We hadden samen ook veel gerookt. Op kamers. Soms was de vloei op. Alles geprobeerd. Toiletpapier, berkenbast, koffiefilter. Hij was zelfs zo gek dat hij een keer een blaadje uit zijn kleine handbijbeltje scheurde. Ja, een titelpagina. Maar toch. Dat werkte nog het beste, bij hoge nood.
Daar hadden we het nu ook nog even over. Die tijd op kamers. Soms had je dan het geld op. Nog geen poen om brood te kopen. Maar tabak was er altijd. Prioriteiten. We konden er nu smakelijk om lachen. Maar toch met een beetje schaamte. Al zo vroeg, als jonge jongens, verslaafd aan zoiets slechts. En weer vertelden we aan elkaar dat het ook niet zo gek was. Als de tantes vroeger gezellig bij elkaar zaten thee te drinken, dan stond de kamer blauw. Als er verjaardagen waren stonden glaasjes met sigaretten en sigaartjes op de tafels. Voor die tante dat merk en menthol voor die. Sigaartje voor opa. En wat een lol hadden ze met elkaar. Tabaksrook en gezelligheid is aan elkaar gekoppeld in onze kinderhoofdjes.
Later toen we zelf begonnen te roken is ons dat sterk afgeraden natuurlijk. Toen was het opeens heel erg dom. „Ja, daar moet je nú nog mee beginnen goochemerd”, zei m’n vader als hij rook dat ik gerookt had. Hij had gelijk. Je komt er bijna niet meer vanaf. Dat hebben we gemerkt. Mijn kameraad is dus nu ook voorgoed gestopt. Maar dat ben ik ook zo vaak. Soms zelfs jaren er vanaf geweest. Maar toch weer begonnen. Mijn kameraad is er nooit jaren af geweest. Drie dagen hoogstens. Hij gaat het nu volhouden. Niet voor zijn dochter, zegt hij er duidelijk bij. Voor zichzelf. Hij vindt het heel knap dat ik er al een poos vanaf ben. Hij vraagt zacht hoe ik het uiteindelijk voor elkaar gekregen heb. Ik zeg: „Gewoon geen nieuwe opsteken.”
Dagblad van het Noorden, 25 januari 2020