Gisteren kwam ik iemand tegen die bij mij in de klas gezeten had. Hij had mijn stukje van vorige week gelezen en had nog tegen z’n vriendin gezegd: „Daar heb ik ook bij in de klas gezeten”. Ik keek hem even goed aan. Ik verontschuldigde mij dat ik hem niet meteen herkende. Zijn vriendin keek verwachtingsvol naar mij en dan weer even naar hem. Ik vroeg welke school dat dan was. Hij zei dat het in Coevorden was. Dat was nou al de tweede figuur in korte tijd die tegen me zei dat ik op school had gezeten in Coevorden.
Ik vind Coevorden een geweldige stad. Kom er graag. Maar ik heb er nooit op school gezeten. Ook niet eventjes. Dat heb ik ook voorzichtig even tegen die vogel gezegd. Dat ik niet bij hem in de klas gezeten had. Hij sloeg me met de platte hand tegen mijn rechter bovenarm en riep lachend dat ik eerder ook al zo’n grappenmaker was. Dat hij het nog goed wist hoe ik altijd met mijn lange zwarte jas op het schoolplein stond met een kraai op mijn schouder. En dat ik ook vaak mijn gitaar bij me had en altijd liedjes in het Drents zong.
Ik lachte maar wat en riep dat het een prachtige tijd was maar dat ik nu snel naar huis moest om de kraaien te voeren.
Onderweg naar huis dacht ik na. Het gebeurt me vaker. Mensen hebben een verhaal. Hebben dat al vaak verteld op een verjaardagje of zo. Het is waar geworden. Alleen is het vaak niet waar.
Ik zat niet op die school. Ik heb nooit een kraai op mijn schouder gehad. En mijn eerste liedje in het Drents schreef ik pas begin jaren negentig, toen ik al jaren van de middelbare school was. Ik was in Utrecht gaan wonen om me aan te sluiten bij een band daar. Wonen in Utrecht vond die eerste tijd niet bepaald geweldig. Ik had een diep verlangen naar verder dan 30 meter kunnen kijken.
Mijn ouders waren op een gegeven moment 25 jaar getrouwd. Ze gaven een mooi feest. Samen met de familie eten hier vlak over de grens. Tijdens dat feest zag ik dat opa naar buiten liep. Hij stond met zijn wandelstok langs de drukke straat. Ik vroeg opa wat er aan de hand was. Hij zei: „Ik wul wel graag naor huus’. Die zin is in mij gaan zitten.
Een paar dagen later schreef ik in Utrecht mijn eerste song in het Drents met de titel Naor Huus. Ik nam een demo op van die song en wist wat ik moest doen. Meer van zulke songs maken. Dat deed ik en mijn leven veranderde voorgoed. Een van de grootste verandering was, dat ik vanaf toen moest accepteren dat mensen mij dingen over mijn eigen leven gingen vertellen waarvan ik zeker weet dat ze niet of heel anders gebeurd zijn. Vaak ga ik er niet tegenin. Dan ga ik liever naar huis om er met een lange zwarte jas aan en een kraai op mijn schouder een nieuw liedje over te maken.
Dagblad van het Noorden, 18 januari 2020