Mijn kameraad Joost is zo’n figuur die altijd op pad wil. Is het niet een autotripje naar Frankrijk of met de trein naar Mongolië, dan is het wel een dagje naar een Duitse stad of gewoon even rijden door Noordoost-Twente.
Hij is altijd al zo geweest. Er zit ook niks achter. Ik heb het er weleens met hem over gehad. Of het vluchten was of zo. Misschien was hij op de loop voor een leegte? Kan toch? Of dat hier zijn hem te veel doet herinneren aan nare dingen die hij hier meegemaakt heeft. Maar dat is niet zo. Zegt hij. Ik geloof dat. Ik geloof Joost gauw. Dat is waar.
Hij zegt weleens tegen mij dat ik onze streek te veel ophemel. Dat ik de slechte en lelijke kanten niet benoem. Daar zit wel wat in. Maar ik doe dat ook omdat er al vaak genoeg slecht en minderwaardig gepraat wordt over onze hoek.
Maar het komt ook gewoon omdat ik hou van waar ik vandaan kom. En je houdt niet alleen maar van iemand omdat diegene mooi is. Speelt wel mee: als je van iemand met mooie lange haren houdt en die komt terug van de kapper met een stiekelbossie, dan is het wel even wennen.
Ik bedoel: als er hier iets ingrijpend verandert in het landschap dan is dat ook even slikken.
Trouwens, ik heb ook wel wat Joost heeft. Fernweh. Het tegenovergestelde van heimwee. Dat je soms een diep verlangen hebt om te zijn op een plek ver weg. Soms zou ik zo graag even in dat stadje in Oregon zijn waar ik toen met Joost was terechtgekomen, onderweg van Chicago naar Seattle. Die hele trip was al fantastisch, maar daar in de avondzon op een bankje voor het motel werd er, zonder dat we het doorhadden, een herinnering gemaakt die we nooit meer zouden vergeten. Niks bijzonders verder. Gewoon zitten en een beetje praten. Het was nog warm van een hete dag. De lucht geurde naar dennen en ook al een beetje naar de zee die we pas over twee dagen zouden bereiken. We hadden een paar flesjes bier in het prullenbakje gezet, met ijsklontjes en water. En daar zaten we. Weet niet eens meer waar we het over hadden. Maar zowel Joost als ik moeten nog vaak aan dat uurtje denken.
En zo zijn er nog veel meer momenten die je nooit meer vergeet. Joost en ik kunnen uren praten over dat soort plekken en belevenissen. Daar zitten ook verhalen bij over de verkenners. Dat we nog jongens waren en bij Wilsum met onze uniformen aan door de bossen struinden in een zelfverzonnen avontuur. En over hoe fijn het was om na zo’n week weer thuis te komen. Er stond dan een enorme stapel pannenkoeken klaar. Vergeet je nooit meer.
„Misschien is dat het wel”, zei Joost laatst. „Misschien ben ik wel nog steeds dát gevoel aan het najagen. Avonturen beleven in een andere omgeving en dan thuiskomen waar een stapel pannenkoeken staat te dampen.”
We knikten en hebben het de rest van de avond over de toekomst gehad.
Dagblad van het Noorden, 27 april 2019