Op een bankje in de zon zit ik te kijken naar de graanoogst. Er komt een man aanfietsen die naast me gaat zitten. Hij zit ook graag op dat bankje. Hij heeft zo z’n bankjes in de buurt. Gewoon om even te zitten. Bij mooi weer fietst hij er heen. Bij vies weer pakt hij de wagen. Ja, ook als de wereld niet baadt in het zonlicht zit hij graag even op een bankje.
Er zijn ook een paar plekken waar geen bankje staat, maar waar hij af en toe wel even heen gaat om een poosje te zitten. Als het gras nat is, neemt hij een plastic zak mee. Soms overweegt hij wel eens om weer eens een vishengel te kopen. Maar dan herinnert hij zich weer die kronkelende knoop kinderpolsdikke paling die hij de laatste keer dat hij ging vissen aan de haak had. Het was net een dikke slang. En slangen, daar heeft hij een hekel aan. Er zijn ook mensen die geven er niks om. Die laten zich op reis in de tropen of in een dierentuin rustig een enorme slang in de nek leggen. Nee, hij ziet liever, gezeten op een bankje bij een heideveld, een roofvogel bidden.
Op zo’n bankje kan hij zich mooi even afvragen waarom het bidden heet als een roofvogel zo hoog in de lucht op één plek blijft hangen. Hij weet wel dat een roofvogel in het Engels een ‘bird of prey’ heet, maar dat prey prooi betekent, en pray bidden. Over of iets toeval is, is hij niet snel uitgedacht.
En zo zit hij de ene keer op dit bankje en de andere keer op dat bankje. Hij heeft zijn favoriete plekken. Net als in een restaurant waar je weet, als ik dit bestel, weet ik wat ik krijg en ga ik sowieso heel blij zijn, maar als ik dát bestel, wat ik nog niet ken, heb ik er misschien wel voor altijd iets bij waar ik sowieso heel blij van word. Dus hij gaat soms ook zitten op een bankje waar hij nog nooit gezeten heeft.
Ik sta op, zeg hem dat ik dat ook maar eens ga proberen en wens hem nog een fijne zit.
(Dagblad van het Noorden, 20 augustus 2016)